PTSS & Trauma gerelateerde klachten

Leer meer over PTSS, de mogelijke oorzaken en symptomen. Ontdek ook de evidence-based behandelingen die kunnen helpen bij het omgaan met deze aandoening.

hands-leaning-looking-out-to-nature

Mogelijke oorzaken van PTSS

PTSS kan verschillende oorzaken hebben. De meest voorkomende zijn:

  • Fysiek geweld: gewelddadige aanvallen, mishandeling, verkrachting, enz.
  • Natuurrampen: overstromingen, aardbevingen, orkanen, enz.
  • Oorlog: militaire conflicten, burgeroorlogen, terrorisme, enz.
  • Verlies van een dierbare: dood, scheiding, echtscheiding, enz.
  • Medische problemen: ernstige ziekten, medische fouten, enz.

Symptomen van PTSS

Bij PTSS is sprake van verschillende symptomen die de kwaliteit van leven van een persoon aanzienlijk kunnen verminderen. Hieronder volgt een lijst van enkele veelvoorkomende symptomen van PTSS:

Flashbacks of herbelevingen van de traumatische gebeurtenis
Vermijdingsgedrag en gevoelens van isolatie
Nachtmerries en slaapstoornissen
Overmatige prikkelbaarheid en schrikreacties
Geheugen- en concentratieproblemen
Schuldgevoelens en schaamte
Verminderde emotionele reacties en gevoelens van vervreemding

Behandeling van PTSS

PTSS is doorgaans goed te behandelen. Er zijn verschillende evidence-based behandel methoden voor PTSS. De meest effectieve behandelingen zijn:

  • (Imaginaire) Exposure behandeling:
    Bij Exposure behandeling van PTSS is het uitgangpunt dat iemand overmatig angstig is voor de herinneringen aan de traumatische gebeurtenis. En dat de vermijding van die herinneringen de angst -en daarmee de PTSS klachten- in stand houdt. 

    In de behandeling stelt de patiënt zich gedurende 8 tot 16 sessies van 90 minuten met hulp van zijn behandelaar herhaaldelijk bloot aan de herinnering aan de traumatische gebeurtenis – dit heet imaginaire exposure, afgekort IE. De herinnering wordt in de tegenwoordige tijd en in de ik-vorm zo levendig en gedetailleerd mogelijk opgehaald. En dan vooral de details die spanning oproepen. Van de sessie wordt een geluidsopname gemaakt die de patiënt thuis beluistert.

    Ook oefent de patiënt zowel in de sessies als daarbuiten met triggers die met deze herinnering geassocieerd zijn en die vermeden worden: zoals geuren, geluiden, voorwerpen, personen of plekken - dit heet exposure in vivo. Door in zoveel mogelijk verschillende contexten te oefenen, kan de patiënt zijn angstige verwachtingen toetsen, ervaren dat hij nu veilig is, en dat hij de herinnering en de bijbehorende emoties aankan.

  • Eye Movement Desensitization and Reprocessing (EMDR): 

    Bij een EMDR sessie – die doorgaans ook 90 minuten duurt- zal de behandelaar de patiënt eerst vragen globaal over de gebeurtenis te vertellen, inclusief de bijbehorende beelden, gedachten en gevoelens.

    Samen gaan ze op zoek naar het herinneringsbeeld dat op dit moment de meeste spanning bij de patiënt oproept. Ze bespreken de betekenis van dit beeld en de emoties die daarbij komen kijken. De behandelaar zal de patiënt vervolgens vragen het betreffende beeld in gedachten te nemen en zich te richten op de spanning in het lichaam. Maar nu gebeurt dit in combinatie met een afleidende stimulus: de behandelaar beweegt bijvoorbeeld zijn hand heen en weer en de patiënt moet die beweging met zijn ogen volgen. De behandelaar kan de patiënt ook allerlei andere taken geven. Denk bijvoorbeeld aan: rekensommen maken, woorden spellen, op de plaats stappen of een ritme klappen.

    De werking van EMDR kan worden uitgelegd aan de hand van de Werkgeheugentheorie. Het uitgangspunt van deze theorie is dat het menselijk werkgeheugen verschillende taken tegelijkertijd kan uitvoeren. Voorbeelden zijn het plannen van taken, het oplossen van problemen, maar bijvoorbeeld ook het ophalen en het opnieuw vastleggen van herinneringen. Omdat een traumatische herinnering zowel levendig als intens is, kost dit betrekkelijk veel geheugencapaciteit. Maar wanneer de patiënt je vingers moet volgen, zoals dat bij EMDR gebeurt, kost dat óók geheugencapaciteit. Door deze concurrentie van werkgeheugentaken is er weinig plaats voor de levendigheid en de naarheid van de herinnering. Op die manier krijgt de herinnering een minder emotionele lading.

  • Traumagerichte cognitieve gedragstherapie (TG-CGT):
    Bij PTSS kan ook een traumagerichte cognitieve therapie worden aangeboden. Die is gericht op de identificatie en aanpassing van disfunctionele opvattingen over zichzelf, bijvoorbeeld de opvatting ‘ik ben kwetsbaar’, opvattingen over anderen, bijvoorbeeld ‘anderen zijn niet te vertrouwen’ en opvattingen over het trauma, denk aan: ‘het is mijn schuld’.

    Ook het integreren van traumatische herinneringen in bestaande schema’s staat centraal. Hierbij worden onder andere de socratische dialoog en gedragsexperimenten als technieken gebruikt.

  • Imaginaire Rescripting (ImRs):

    Bij ImRs wordt de traumatische gebeurtenis in de verbeelding herschreven, waarbij de cliënt zich met hulp van de therapeut levendig inbeeldt hoe hij/zij zou willen dat de gebeurtenis afloopt, en dat dit ook daadwerkelijk zo plaats vindt. ImRs geeft zo de mogelijkheid om de gevoelens, behoeftes en acties te voelen en te uiten die op dat moment onderdrukt moesten worden.

    De basisprocedure van ImRs bestaat uit drie stappen die per sessie worden gevolgd. Net als bij imaginaire exposure wordt begonnen met het levendig ophalen van de herinnering aan de traumatische gebeurtenis, vanuit het perspectief van toen (als kind of iig als een jongere versie van zichzelf). De therapeut vraagt de cliënt wat hij/zij ziet, hoort, ruikt, voelt, en ervaart, welke emoties hij/zij heeft, en wat hij/zij denkt. De therapeut vraagt de cliënt daarnaast ook wat hij/zij nodig heeft.

    Anders dan bij Imaginaire exposure wordt de herinnering niet in zijn geheel doorlopen: vlak voor het naarste moment vraagt de therapeut de cliënt om van perspectief te wisselen, en in de verbeelding als volwassene in de scene te verschijnen en te interveniëren. Hierbij kan de patiënt alles doen wat hij/zij zich maar kan voorstellen en handelen zoals hij/zij altijd had willen handelen. De therapeut vraagt de cliënt wat hij/zij met de jongere versie van zichzelf ziet gebeuren, wat hij/zij hoort, voelt, denkt, en wat hij/zij wil doen. Vervolgens spoort de therapeut de cliënt aan om dat ook te doen. Dit herhaalt zich tot de patiënt tevreden is. Doorgaans wordt de dader gestopt en/of geconfronteerd, en het kind wordt in veiligheid gebracht en getroost, en zonodig krijgt het kind uitleg over de situatie. Wanneer het voor een cliënt nog lastig is om dit zelf te doen, is een tussenstap dat de therapeut in diens plaats in beeld verschijnt en intervenieert.

    Ten slotte vraagt de therapeut de cliënt in gedachten weer te wisselen naar het perspectief van toen, en de interventies van de volwassene te ondergaan. De therapeut vraagt de cliënt opnieuw wat hij/zij ziet, hoort, ruikt, voelt, en ervaart, welke emoties hij/zij heeft, en wat hij/zij denkt. De therapeut vraagt de cliënt daarnaast opnieuw wat hij/zij nodig heeft, en wil dat er gebeurt. Vervolgens spoort de therapeut de cliënt aan om dat aan de volwassene te vragen. Ook dit herhaalt zich tot de patiënt tevreden is.

    Hoewel de geschiedenis niet veranderd kan worden, blijkt de verbeelding een krachtig middel om de beleving van een herinnering te veranderen; en er is weinig verschil in geactiveerde hersengebieden bij ‘imagery’ versus ‘echt ervaren’.

Heeft u vragen?

Bekijk onze locaties bij u in de buurt

Bent u een professional in de GGZ en deelt u onze visie? Help mee in de transitie van veranderende zorg.

Bent u een professional in de GGZ en deelt u onze visie? Help mee in de transitie van veranderende zorg.

Copyright ©neurocare group Nederland 2024. Alle rechten voorbehouden